maakbaar
- maak·baar
- Naamwoord van handeling van maken met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | maakbaar | maakbaarder | maakbaarst |
verbogen | maakbare | maakbaardere | maakbaarste |
partitief | maakbaars | maakbaarders | - |
maakbaar [1]
- of iets naar eigen wens (of ideologie) kan worden ingericht, vervaardigd of gevormd
- In zijn vertellingen maakt hij gehakt van ideeën die in de 21ste eeuw nog steeds veel navolging hebben. Dat het bestaan bijvoorbeeld maakbaar is of dat de mens voor elk probleem wel een redelijke en vooral pijnloze oplossing kan bedenken. [2]
1.
- Het woord maakbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maakbaar" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.nrc.nl (6 nov 2023)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be