Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maak·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen maakbaar maakbaarder maakbaarst
verbogen maakbare maakbaardere maakbaarste
partitief maakbaars maakbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

maakbaar [1]

  1. of iets naar eigen wens (of ideologie) kan worden ingericht, vervaardigd of gevormd
    • In zijn vertellingen maakt hij gehakt van ideeën die in de 21ste eeuw nog steeds veel navolging hebben. Dat het bestaan bijvoorbeeld maakbaar is of dat de mens voor elk probleem wel een redelijke en vooral pijnloze oplossing kan bedenken. [2] 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen