má
- IPA: /mɑː/
- má
má
- IPA: /maː/
- má
má
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van mať: (hij / zij) heeft
- «Má horúčku.»
- Hij heeft griep.
- «Má horúčku.»
- má
má
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord mít: (hij / zij) heeft
má
- korte vorm nominatief vrouwelijk enkelvoud van můj
- korte vorm vocatief vrouwelijk enkelvoud van můj
- korte vorm nominatief onzijdig meervoud van můj
- korte vorm accusatief onzijdig meervoud van můj
- korte vorm vocatief onzijdig meervoud van můj