• lor·rig
  • afleiding van lor met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lorrig lorriger lorrigst
verbogen lorrige lorrigere lorrigste
partitief lorrigs lorrigers -

lorrig [1]

  1. van niet al te beste kwaliteit
     Schoonpapa klaagde al na één dag over zijn rug (´Dat lorrige bed!´), over het eten (`ze gooien hier overal olijfolie in!´) en over de bedtijd van de kinderen (`Tien uur is véél te laat´). Het kwam nooit meer helemaal goed.[2]
     Het woord ‘lorrig’ gaf in jouw vocabulaire een scala van situaties aan die varieerden van ‘niet zo bijzonder’, ook als het jezelf betrof, tot ‘niet in de haak’ of ‘slordig’ in tal van situaties.[3]
59 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    MARJOLEIN SCHIPPER
    “Oppassen” (14 mrt. 2013), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Beste Edzo,” (18/12/2009), HP de Tijd
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be