• loei·en
  • In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van runderen of de wind maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
loeien
loeide
geloeid
zwak -d volledig

loeien

  1. (dierengeluid) een langgerekt klagend geluid voortbrengen zoals dat van een koe
    • De koeien loeien in de weide. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]