bramar
- bra·mar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bramar |
bramaba |
bramado |
volledig |
bramar
- onovergankelijk (dierengeluid), loeien, brullen
- onovergankelijk brullen, tieren (bv. van pijn)
- onovergankelijk brullen, bulderen (van wind/zee)
- bramar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española