bulderen
- bul·de·ren
- In de betekenis van ‘dreunend geluid geven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1485 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bulderen |
bulderde |
gebulderd |
zwak -d | volledig |
bulderen
- inergatief een dreunend geluid maken
- De kanonnen bulderden éénentwintig maal bij wijze van saluut.
- inergatief op ruwe en luide manier spreken
- "Daar komt niets van in!" bulderde hij.
- Het woord bulderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bulderen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "bulderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be