• liv·løs
  • Afgeleid van het Noorse zelfstandige naamwoord liv met het achtervoegsel -løs
Naar frequentie 43748
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud livløs - -
o enkelvoud livløst
meervoud livløse
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
livløse - -

livløs

  1. dood, levenloos
    «En mann ble funnet livløs i Romsdalsfjorden i Møre og Romsdal i natt.»
    Een man werd in de nacht dood aangetroffen in de Romsdalsfjord in Møre en Romsdal.
  2. (figuurlijk) stil, verlaten, woest