likdoren
- lik·do·ren
- van Middelnederlands lijcdoren, op te vatten als samengesteld uit lijk in de oude betekenis "lichaam" en doorn "iets wat steekt" [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | likdoren | likdorens |
verkleinwoord | - | - |
de likdoren m
- (medisch) pijnlijke eeltige verdikking, meestal op een teen of ander deel van de voet
- ▸ Wanneer gij, o Diopos, een adderbeet even snel weet te genezen als de kentaur Cheiron, dan sta ik u niet alleen mijn plaats af als eerste priester van Apollo, maar laat u ook samen met koning Aristaios optreden als genezer van alle kwalen die het mensdom teisteren, als daar zijn bloedhoest, onvruchtbaarheid, likdorens, insektenbeten, slechte kijk op de handel, karige maandstonden, krampen, koortsen, verlies van de schaduw na wangedrag in de tempel, tegenslag op de pacht, sprinkhanen in het koren, nekgezwellen, stamelende spraak...’[3]
- ▸ En dan zegt hij — ik bedoel dan Kraak — verder goede dingen en hij zot het drietal eventjes nu ja niet in hun hemd, maar hij laat ze toch schoenen en kousen uittrekken, laat zien, dat zo een likdoren hebben en trapt er eventjes op.[4]
1. zie: likdoorn
- Het woord likdoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Weblink bron “Verzamelde romans. Deel 9. Aktaion onder de sterren.” (1979), Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Den Haag / Rotterdam, ISBN 9023666607, p. 70
- ↑ Weblink bron D.Rare Dingen. (14 juli 1927) in: De School met den Bijbel, jrg. 25 nr. 2, p. 19 kol. 2