Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·gaal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen legaal legaler legaalst
verbogen legale legalere legaalste
partitief legaals legalers -
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wettelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576.[1]
  • Leenwoord uit Frans légal ‘wettelijk; wettig’, geleerde ontlening uit Latijn lēgālis ‘betrekking hebbend op de wet, wettelijk’, afleiding van lēx (genitief lēgis) ‘wet’.[2]

Bijvoeglijk naamwoord

legaal

  1. in overeenstemming met de wet
    • Het aantal legale manieren om te demonstreren is danig ingeperkt. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen