• leed·ver·maak
enkelvoud meervoud
naamwoord leedvermaak -
verkleinwoord - -

het leedvermaako

  1. het genoegen scheppen in het leed van een ander
    • Hij kon zijn leedvermaak nauwelijks onderdrukken toen zijn rivaal ten val kwam. 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]