lazeren
- la·ze·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lazeren |
lazerde |
gelazerd |
zwak -d | volledig |
lazeren
- ergatief, (informeel) vallen
- Hij maakte een misstap en lazerde van het perron.
- (informeel) gooien, smijten
- [1] donderen, duvelen, flikkeren, sodemieteren
- Het woord lazeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lazeren" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "lazeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lazeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be