belazeren
- be·la·ze·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
belazeren |
belazerde |
belazerd |
zwak -d | volledig |
belazeren
- overgankelijk (pejoratief) door middel van bedrog zelf voordeel halen, meestal ten koste van anderen
- Ze hadden hem zwaar belazerd.
- De kluit belazeren
De boel bedriegen
- Het woord belazeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belazeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ belazeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be