duvelen
- du·ve·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
duvelen |
duvelde |
geduveld |
zwak -d | volledig |
duvelen
- onovergankelijk (informeel) last veroorzaken
- onovergankelijk (informeel) plotseling vallen
- Hij viel in slaap op de bank en duvelde daarna op de grond
- Het woord duvelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duvelen" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be