duvels
- du·vels
duvels
- een uitroep van verbazing
- Duvels zeg!
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | duvels | duvelser | duvelst |
verbogen | duvelse | duvelsere | duvelste |
partitief | duvels | duvelsers | - |
duvels
- als een duvel
- Dat was echt een duvels plan.
- vervloekt
- Die duvelse jongen heeft weer iets uit mijn tuin gestolen!
- boos, ongeduldig
- Je wordt er duvels van.
duvels
- In hoge mate
- Ik was toen echt even duvels kwaad.
de duvels mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord duvel
- Het woord duvels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duvels" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be