• laks
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘traag’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen laks lakser lakst
verbogen lakse laksere lakste
partitief laks laksers -

laks

  1. nalatend, onnadenkend, gemakzuchtig
    • Hij had genoeg van hun lakse houding. 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


  • laks
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord lax
Naar frequentie 8938
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   laks     laksen     laks     laksene  
genitief   laks'     laksens     laks'     laksenes  

laks

  1. (straalvinnigen) Salmo salar  , zalm

laks, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van laks


  • laks
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord lax
Naar frequentie 10281
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   laks     laksen     lakser     laksene  
genitief   laks'     laksens     laksers     laksenes  

laks

  1. (straalvinnigen) Salmo salar  , zalm


  • laks
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord lax
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   laks     laksen     laksar     laksane  

laks

  1. (straalvinnigen) Salmo salar  , zalm