laksheid
- laks·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laksheid | laksheden |
verkleinwoord |
de laksheid v
- van een persoon dat deze te lui of te onnadenkend is om iets te doen
- Een grote meerderheid vindt het daarentegen wel goed dat de jeugd beschermd wordt tegen middelen die schadelijk zijn. Sommige respondenten vinden dat echter vooral een taak voor de ouders, in plaats van voor de overheid. Een stemmer verwijt ouders laksheid. „Zij kiezen vaak de makkelijkste weg, nemen geen verantwoordelijkheid.” Anderen geloven juist dat voorlichting over de drankjes kinderen ervan weerhoudt ze te drinken.[2]
- Terwijl de onvrede bij ’gewone’ Nederlanders groeit over de storingen bij Nederlandse banken, zijn ook programmeurs en netwerkbeheerders verbaasd over de grote problemen door DDoS-aanvallen. Eigenlijk zijn die cyberproblemen redelijk gemakkelijk op te lossen, maar banken falen gewoon, zeggen ze. „Nederland zou wereldwijd koploper moeten zijn. Dit is puur laksheid.”[3]
- ▸ Eén ochtend sprak ene doctor Ring Lundqvist, die de directeur was geweest van de jeugdgevangenis Roxtuna maar ermee was gestopt vanwege alle laksheid.[4]
- vadsigheid, nalatigheid, zwakheid, traagheid, sulligheid, sloomheid, slapheid, krachteloosheid, inertie, indolentie
- Het woord laksheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laksheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf MARTINE DE VENTE 02 feb. 2018
- ↑ de Telegraaf 30 jan. 2018
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be