• afgeleid van weak met het achtervoegsel -ness
enkelvoud meervoud
weakness weaknesses

weakness

  1. zwakheid
    «That was one of his major weaknesses
    Dat was een van zijn grootste zwakheden.
  2. zwakte
    «His general weakness was caused by a virus.»
    Zijn algehele zwakte was het gevolg van een virus.
  3. zwak
    «She had a weakness for handsome athletes.»
    Ze had een zwak voor knappe atleten.