• kve·le
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord kvelja (plagen)
Naar frequentie 7928
vervoeging
onbepaalde wijs kvele kvele
tegenwoordige tijd kveler kveler
verleden tijd kvalte kvelte
voltooid
deelwoord
kvalt kvelt
onvoltooid
deelwoord
kvelende kvelende
lijdende vorm kveles kveles
gebiedende wijs kvel kvel
vervoegingsklasse onregelmatig Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

kvele

  1. overgankelijk wurgen, verwurgen
    «Den drepte var kvalt med et skjerf.»
    De dode werd met een sjaal gewurgd.
  2. overgankelijk, (figuurlijk) verstikken
    «Hun ble kvalt av røyk.»
    Ze werd verstikt door rook.
  3. overgankelijk, (figuurlijk) doven, stikken
    «Han kvelte ilden med et teppe.»
    Hij stikte het vuur met een deken.
  4. overgankelijk, (figuurlijk) onderdrukken
    «Erik kvalte et gjesp.»
    Erik onderdrukte een geeuw.
  5. overgankelijk, (figuurlijk) smoren
    «Forsøket ble kvalt i fødselen.»
    De poging werd in de kiem gesmoord.
  • [4]: kvele motoren
de motor smoren