• kunst·ob·ject
enkelvoud meervoud
naamwoord kunstobject kunstobjecten
verkleinwoord - -

het kunstobjecto

  1. iets wat een kunstenaar gemaakt heeft
    • In januari van dit jaar werd het altaarstuk op klaarlichte dag uit het museum in Utrecht gestolen. De dieven stopten met een scooter voor de deuren, renden naar binnen, sloegen de vitrines kapot en ontvreemdden het kunstobject. [1]
    • Weelde voor den geest misschien voor vele armen en eenzamen. Maar als kunstobject, of beter als natuurverschijnsel, week als een slak. Een beetje zout der critiek er over heen gestrooid, en er blijft slechts een klompje slijm over. [2]
  2. onderwerp waarop de kunstenaar in zijn werk de aandacht richt
    • Een bezoekje aan de mobiele wc is een noodzakelijk kwaad, maar tegelijk is de Dixi niet weg te denken op de festivals. Onlangs werd-ie zelfs gepromoveerd tot kunstobject – vorige maand lanceerden fotografen Andreas Terlaak en Guido Benschop een site geheel gewijd aan het mobiel sanitair (www.toiletlandschap.nl). [3]
    • Daar leefde een vreemde wereld van driften en drijfveeren, waarvan men zich te voren zelden rekenschap gegeven had. Wie in deze laagte afdaalde, kon er zeker van zijn iets bijzonders, ongekends, en daarom ais kunstobject waardevols voor den dag te halen. [4]