kundigheid
- Geluid: kundigheid (hulp, bestand)
- kun·dig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kundigheid | kundigheden |
verkleinwoord |
de kundigheid v
- de kennis en vaardigheid nodig om een bepaalde taak te verrichten
- Met grote kundigheid wist de chirurg de operatie tot een goed einde te brengen.
- Het repareren van een horloge vereist een grote kundigheid van de horlogemaker.
- Het woord kundigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.