kruiser
- krui·ser
- In de betekenis van ‘oorlogsschip’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
- Naamwoord van handeling van kruisen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruiser | kruisers |
verkleinwoord | kruisertje | kruisertjes |
de kruiser m
- (militair) (scheepvaart) een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen
- Drie kruisers zetten de achtervolging in.
- ▸ Gedurende het dappere maar zinloze verzet brachten ze drie Duitse kruisers en meerdere torpedojagers tot zinken, vooral in het noorden leden de Duitsers zware verliezen.[3]
- (scheepvaart) een type jacht
- Drie kruisers hielden een wedstrijd.
- jachtkruiser, motorkruiser, pantserkruiser, pijlkruiser, politiekruiser, reddingskruiser, rozenkruiser, slagkruiser, valkkruiser, vuurkruiser
1. een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen
2. een type jacht
in te delen vertalingen
- Het woord kruiser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kruiser" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kruiser" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kruiser op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be