Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krui·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kruiser kruisers
verkleinwoord kruisertje kruisertjes

Zelfstandig naamwoord

de kruiserm

  1. (militair) (scheepvaart) een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen
    • Drie kruisers zetten de achtervolging in. 
     Gedurende het dappere maar zinloze verzet brachten ze drie Duitse kruisers en meerdere torpedojagers tot zinken, vooral in het noorden leden de Duitsers zware verliezen.[3]
  2. (scheepvaart) een type jacht
    • Drie kruisers hielden een wedstrijd. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen