• kroe·zig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kroezig kroeziger kroezigst
verbogen kroezige kroezigere kroezigste
partitief kroezigs kroezigers -

kroezig [2]

  1. van haar dat het zeer sterk gekruld is
    • Amelia werd geboren met een donkere huid, zwart haar en kastanjebruine ogen. Haar tweelingzusje Jasmine werd geboren met een lichte huid, kristalblauwe ogen en kroezige krulletjes. Op hun uiterlijke verschillen na zijn de twee meisjes genetisch geheel identiek aan elkaar. [3] 
    • Hij heeft kroezig haar in een kort bloempotmodel. Aan de zijkant is hij kaal geschoren. Hij droeg donkere kleding en heeft een buitenlands accent. [4] 
83 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[5]