krakelen
- kra·ke·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
krakelen |
krakeelde |
gekrakeeld |
zwak -d | volledig |
krakelen
- inergatief luidruchtig ruzie maken [2]
- Er werd wat gekrakeeld en wat misbaar gemaakt, maar daarna ging men weer over tot de orde van de dag.
de krakelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord krakeel
- Het woord krakelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krakelen" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ krakelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be