krakeel
- kra·keel
- In de betekenis van ‘ruzie met rumoer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
vervoeging van |
---|
krakelen |
krakeel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakelen
- Ik krakeel.
- gebiedende wijs van krakelen
- Krakeel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakelen
- Krakeel je?
- Het woord krakeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krakeel" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "krakeel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be