ruziën
- ru·ziën, ru·zi·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruziën |
ruziede |
geruzied |
zwak -d | volledig |
ruziën
- inergatief ruzie maken.
- Die twee zijn al heel de dag aan het ruziën.
1.
- Het woord ruziën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruziën" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be