Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: koppoter


Nederlands

 
De gewone pijlinktvis Loligo vulgaris   is een koppotige die in de Noordzee leeft.
Uitspraak
Woordafbreking
  • kop·po·ti·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koppotige koppotigen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de koppotigem

  1. (dierkunde) benaming voor dieren uit de klasse Cephalopoda  , waartoe de inktvissen behoren
    • De reuzenpijlinktvis is een koppotige. 
     Het is een dwarsdoorsnede van de externe schelp – formaat onderarm – van de inktvisachtige Orthoceras. De schelp waarin deze koppotige (naar zijn tien tentakels op de kop) zich kon terugtrekken vormt een kaarsrechte pijlpunt, aan weerskanten afgezet met biezen van kamertjes.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Meer informatie

Bijvoeglijk naamwoord

koppotige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van koppotig
     Ze herinnert zich dat ze er een poosje naar stond te kijken, gefascineerd door de soepele bewegingen van de koppotige weekdieren en door de verontrustend starende blik in hun ooglidloze ogen waarmee ze haar opnamen, voordat ze met hun kop vooruit door het water schoten, met hun vier paar armen erachteraan bungelend.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Michiel van Nieuwstadt
    “Geologie van de gevel” (19 augustus 2006) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Rebecca Griffiths (vert. Marion Drolsbach)
    “Het verkeerde pad” (2016), Ambo/Anthos B.V., Amsterdam, ISBN 9789026334054, hfst. 36