• koor·de
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rechte verbindingslijn van twee punten op een cirkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord koorde koorden
verkleinwoord koordetje koordetjes

de koordev / m

  1. (wiskunde) een rechte die twee punten van een cirkel of een kromme verbindt
    • In een cirkel is de lengte van een koorde het grootst, als hij samenvalt met de middellijn.