Mannetje
  • kool·mees
enkelvoud meervoud
naamwoord koolmees koolmezen
verkleinwoord koolmeesje koolmeesjes

de koolmeesv / m

  1. (zangvogels) Parus major   een geel met zwarte zangvogel
    • Koolmezen maken gaten in nesten van eikenprocessierupsen en eten zowel jonge als oude exemplaren, maar hebben bij grote plagen maar een beperkte invloed, constateerden gemeenten die nestkasten hadden laten ophangen 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]