kooksel
- kook·sel
- Naamwoord van handeling van koken met het achtervoegsel -sel[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kooksel | kooksels |
verkleinwoord |
het kooksel o
- iets wat door koken is gemaakt
- De epiloog is een al even bizar gedicht waarin een 'wij' in de herfst doende zijn een paddestoelengerecht te bereiden. Zij slagen erin het gif in hun kooksel te lokaliseren. Ze zien het helder liggen in de gelei, en zij nemen zich voor om er gezamenlijk omheen te eten. Het is een mooi beeld voor wat Ghyssaert hier en ook in zijn eerder bundels doet: het gevaar, de dood helder lokaliseren en in het oog houden en er met een zeker macaber plezier omheen eten. [2]
- De Londense Italiaan Antonio Carluccio, auteur van vele kookboeken, laat de presentatie van zijn gerechten niet meer aan stilisten over. Hij ziet er zelf op toe dat de foto's een getrouw beeld geven van zijn kooksels. [3]
- Die brijpot, door menigeen beschouwd als een raadselachtig attribuut, verwijst naar het gortachtige kooksel dat in het verre verleden dagelijks voedsel vormde voor veel Jordaan-bewoners. Zo lang er nog iets te eten viel, was het feest. [4]
- Het woord 'kooksel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kooksel" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Guus Middag 11 april 1997 Grote versobering in poëzie Ghyssaert; Het raadsel blijft openliggen
- ↑ NRC Joep Habets 19 december 1998 De fotokokerij
- ↑ NRC Henk van Gelder 17 november 2000 Mijn zang, mijn lach, mijn zucht
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be