• kon·kel·foe·zen

konkelfoezen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
konkelfoezen
konkelfoesde
gekonkelfoesd
zwak -d volledig
  1. stiekem met elkaar praten
    • Aan de oprechtheid van Dehaene als Bruggefan kon niet getwijfeld worden. Zelf woonde hij in het Brusselse, het prestigieuze Anderlecht om de hoek. De hoofdstedelijke club waar regeringen werden gevormd en gebroken, waar de haute finance en mannen als Jacques Delors op het ereterras zaten te konkelfoezen. Dehaene liet er zich niet zien, hij pendelde liever naar het West-Vlaamse Brugge. Zowat de afstand Den Haag-Heerenveen.[3] 
    • Dat was het NSO-afluisterstation bij Burum. Die schotels onderschepten het konkelfoezen van de hele wereld. Bijnaam: ‘It Greate Ear’ – Fries voor het Grote Oor. Mooi poëtisch, het klonk een beetje als het Boze Oog, of als het oor van de Grote Vriendelijke Reus.[4] 
    • Psst, heeft u het al gehoord? 75 Procent van de tijd zijn we bezig met roddelen, zo stond onlangs te lezen op de billboards van maandblad Quest. Driekwart van de tijd bent u aan het konkelfoezen over anderen![5]  
  2. op een stiekeme manier proberen een ruzie te veroorzaken
  3. frutselen, frommelen, knoeien
47 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]
  1. konkelfoezen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Hugo Camps 17 mei 2014
  4. NRC Arjen van Veelen 26 november 2013
  5. Volkskrant Maarten Keulemans 2 juni 2013
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be