smoezelen
- smoe·ze·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smoezelen |
smoezelde |
gesmoezeld |
zwak -d | volledig |
- onovergankelijk gedempt praten
- vuil maken, kreukelen
- [1] fluisteren, smoezen
- Het woord smoezelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smoezelen" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ smoezelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ smoezelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be