Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kon·ke·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord konkelaar konkelaars
verkleinwoord konkelaartje konkelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de konkelaarm [2]

  1. onbetrouwbaar persoon die allerlei duistere en oneerlijke zaakjes regelt
    • De Guangming Daily, een krant van de Communistische partij, sprak van een arrogant optreden. Bo zou bovendien een konkelaar zijn, dominant en onbetrouwbaar. Ook andere staatsmedia lieten zich negatief uit. Het Volksdagblad noemde het felle pleidooi van Bo 'zinloze muggenzifterij'. [3] 
    • Vrijmetselaarsloges worden door buitenstaanders nogal eens aangezien voor konkelaars die stiekem complotten smeden om de macht te grijpen. Het genootschap is dan ook een dankbaar onderwerp voor thrillerauteurs. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen