• ko·len·man
enkelvoud meervoud
naamwoord kolenman kolenmannen
verkleinwoord kolenmannetje kolenmannetjes

de kolenmanm [1]

  1. (geschiedenis) (beroep) werknemer die de kolen aan huis bezorgde (soms verpakt in grote jutezakken)
    • Morgen komt de kolenman, sprak moeder, kan ik na afloop weer de hele trap dweilen! 
    • Jan wou kolenman worden maar kreeg te horen dat dit beroep geen toekomst meer heeft 
   1. zie: kolenboer