• dwei·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dweilen
dweilde
gedweild
zwak -d volledig

dweilen

  1. overgankelijk met behulp van een dweil reinigen
    • Ik heb de vloer gedweild. 
     Zelfs na eindeloos dweilen bleef alles vochtig waardoor een ranzige tapijtgeur opsteeg.[2]

de dweilenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dweil
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  1. dweilen op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be