koereiger
  • koe·rei·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord koereiger koereigers
verkleinwoord

de koereigerm

  1. (roeipotigen) Bubulcus ibis   een kleine witte reigersoort
     De koereiger is één van de zeldzaamste reigersoorten in Nederland. In 1998 werd er voor het eerst met zekerheid gebroed in de Wieden. De aantallen lijken de laatste jaren toe te nemen en in in de Kop van Overijssel wordt de koereiger steeds vaker gespot.[3]
     Costa Rica ligt op een van de grote trekvogelroutes. Tijdens de tocht spotten we ibissen, grote jabiroes (een ooievaarssoort), koereigers en aalscholvers.[4]
40 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[5]
  1. koereiger op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Zeldzame koereiger waargenomen in Losser” (23-11-2014), Tubantia
  4.   Weblink bron
    TANJA KAMPHUIS
    “Op avontuur in de jungle van Costa Rica” (17 feb. 2019), De Telegraaf
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be