• kno·kig
  • afleiding van knook met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen knokig knokiger knokigst
verbogen knokige knokigere knokigste
partitief knokigs knokigers -

knokig [1]

  1. met uitstekende benen maar wel stevig
    • De leraar dacht dat het knokige meisje leed aan anorexia nervosa 
  2. van bomen: met uitstekende delen
    • De knokige boom bij Fleringen is de oudste boom van Twente. 
82 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]