• knock-out
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bewusteloos geslagen’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • (samenkoppeling) van het Engelse "knock out" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord knock-out knock-outs
verkleinwoord

de knock-outm

  1. (sport) in de vechtsport het beëindiging van een wedstrijd als gevolg van vermoeidheid, een blessure, evenwichtsverlies of bewusteloosheid
  2. uitgeteld, uitgeput
     Dit keer rookte ik twee dikke joints achter elkaar in de hoop eindelijk te ontdekken waar de magie zat. Het effect was echter dat ik binnen een paar minuten geheel knock-out in slaap viel.[3]
  3. (elektrotechniek) totale uitval van elektrische of elektronische apparatuur
stellend
onverbogen knock-out
verbogen (alleen
predicaat)

knock-out

  1. met betrekking tot een knock-out
  2. uitgeput
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]