Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kloos·ter·kerk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kloosterkerk kloosterkerken
verkleinwoord kloosterkerkje kloosterkerkjes

Zelfstandig naamwoord

de kloosterkerkv / m

  1. (bouwkunde) (religie) een kerk die bij een klooster hoort
    • In de kloosterkerk kun je vandaag luisteren naar liturgische gezangen. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid