• klak·ke·bus
enkelvoud meervoud
naamwoord klakkebus klakkebussen
verkleinwoord - -

de klakkebusv / m

  1. (speelgoed) buis waarmee je een prop of een papieren pijltje kunt wegschieten door er met kracht lucht in te persen
    • Hoe werden de blaaspijpen nu genoemd? In Stavoren in Friesland spraken de kinderen van floeperbuis, in Leeuwarden waren pielkebuis, pielkebuus en pielkjebuis volop in gebruik (pylk is Fries voor ‘pijl’). In Den Briel mochten de jongeren graag pijleblaassie doen met hun pijle(n)buis of pijlebuisie, en in Vlaams-Brabant en Noord-Brabant zijn de woorden klakkebuis en klakkebus gesignaleerd. [2]
  2. licht vuurwapen
    • Als veteraan van de Grote Oorlog is hij Vlaams-nationalist en pacifist, hoewel hij zich in crisissituaties soms achter een wal van zandzakjes verschanst, helm op zijn kletskop, klakkebus in zijn pollen. [3]
  3. (verouderd) vuurwerk dat een harde knal geeft
    • Dewijl, gelijck gezeid is, het maecken van de Klakkebussen soo bekend is, dat yder jonge weet die te bereiden of te maken, soo heb ick de manier van maken achter gelaten: maer om dat ze seer dienstig zijn, om andere Vuurwerken te verçieren; soo heb ik hier geschreven hoedanigh men tien a twintig, of meer, aen malkander voegen sal, soodanig, dat de eene de ander aen brand sal steeken: (…) [4]
  4. (schertsend) licht geschut
11 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[5]