• klak·ke·bus·sen

de klakkebussenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klakkebus
    • Van d' eerste zoen die ik u gaf,
      hield gij u bijster kwalijk af
      en riep: ‘Dat is een duivels kussen!’
      Toch klapte 't niet als klakkebussen,
      't was heus, 't was eerbaar, 't was beleefd,
      gelijk men aan de maagden geeft;
      daarom en kon ik niet bedenken
      hoe zulk gekus een vrouw kon krenken.
       [1]