• kin·der·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord kindermaker kindermakers
verkleinwoord - -

de kindermakerm

  1. (verouderd) iemand die kinderen heeft voortgebracht (vaak gebruikt voor een letterlijke verklaring van: proletariër)
    • Een ‘proletariër’ is een kindermaker en de arbeidersklasse de eenige proletariërklasse. [2]
  2. (verouderd) man die een kind heeft verwekt
    • Men noemd u, zonder regt, een Kindermaker, daar Gy nimmermeer den naam gedraagen hebt van Vaår, (…) [3]
  3. (verouderd) (pejoratief) man die een buitenechtelijk kind heeft verwekt
    • Muleasses, Koning van Tunis, namelijk de geen, die van Kaizer Karel de Vijfde in zijn Staten herstelt wierd, verweet aan de geheugenis van Mahomet, zijn Vader, zijn ommegang en gemeenschap met de wijven, en noemde hem hoerejager, verwijft, en kindermaker. [4]
  • Er wordt verondersteld dat, misschien in het Middelnederlands, kindermaker ook een beroep was: iemand die kleine vaten vervaardigde. Een stellige vindplaats voor deze betekenis ontbreekt echter.[5]