kerkorgel
- kerk·or·gel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkorgel | kerkorgels |
verkleinwoord | kerkorgeltje | kerkorgeltjes |
het kerkorgel o
- (muziekinstrument) (religie) pijporgel dat zich bevindt in een kerkgebouw
- ▸ Maar dat klopte toch ook met zijn diagnose? Als er één muziekinstrument aan tympanites leed was het wel de doedelzak. Ook de felheid waarmee de Dubbeldopers zich tegen het kerkorgel kantten werd hem nu klaar: voor hun eredienst hadden zij al een veel mooier muziekinstrument.[2]
- ▸ Vleermuizenpoep maakt grondige opknapbeurt kerkorgel St.-Bavo nodig[3]
1. pijporgel dat zich bevindt in een kerkgebouw
- Het woord kerkorgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Gewassen vlees” (2014), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021436173
- ↑ Weblink bron “Vleermuizenpoep maakt grondige opknapbeurt kerkorgel St.-Bavo nodig” (02-09-2021), NOS