kerkbouw
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kerkbouw (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɛrəkˌbɑu / (2 of 3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈkɛrk.bɑʊ̯/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛrk.bɔʊ̯/
Woordafbreking
- kerk·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kerk en bouw (Naamwoord van handeling van bouwen)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkbouw | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de kerkbouw m
- (bouwkunde) (religie) het bouwen van een kerkgebouw
- Dit bouwbedrijf heeft ruime ervaring met kerkbouw.
Gangbaarheid
- Het woord kerkbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.