Een 3/1 keper
  • ke·per
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘visgraat (in weefsel)’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
  • > Middelnederlands keper [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord keper kepers
verkleinwoord kepertje kepertjes

de keperv [3] / m

  1. (textiel) patroon dat ontstaat door de manier waarop de ketting en de inslag door elkaar gevoerd worden
    • Een keper met het symbool 3/1 ontstaat doordat de inslag langs iedere derde draad van de ketting gevoerd wordt. 
  2. (heraldiek) figuur in de vorm: Λ die een dak weergeeft
  • iets op de keper beschouwen - «iets tot in details bekijken»
vervoeging van
keperen

keper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keperen
    • Ik keper. 
  2. gebiedende wijs van keperen
    • Keper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keperen
    • Keper je? 
62 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]
  1. "keper" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. keper op website: Etymologiebank.nl
  3. De woordenlijst vermeldt alleen m, maar zowel het Middelnederlands woordenboek van Verwijs als het Etymologisch Woordenboek van Franck (beide 19e eeuw) vermelden dat het woord vrouwelijk geworden was in het Nieuwnederlands
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • ke·per

keper m

  1. dakspant, daksparren, balkwerk van een dak.