kauwgom
- kauw·gom
- In de betekenis van ‘snoepgoed van suiker, olie en gom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1921 [1]
- samenstelling van kauw ww en gom [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kauwgom | kauwgommen kauwgoms |
verkleinwoord | kauwgommetje | kauwgommetjes |
- een zacht samenhangend snoepgoed dat niet bedoeld is om in te slikken
- Je moet kauwgom niet op straat uitspugen.
- ▸ Het duurde even voordat ik de smaak kon plaatsen. Het leek op een soort combinatie van kip, vis en kauwgom met opvallend veel kleine graatjes.[3]
1. een zacht samenhangend snoepgoed dat niet bedoeld is om in te slikken
- Het woord kauwgom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kauwgom" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kauwgom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kauwgom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be