kathode
- ka·tho·de
- In de betekenis van ‘negatieve elektrode’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1870 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kathode | kathodes kathoden |
verkleinwoord | kathodetje | kathodetjes |
de kathode v
- (scheikunde) een elektrische geleider waarlangs elektronen een elektrolyt binnengeleid worden
- Een reductie vindt plaats aan de kathode.
- (elektronica) in een radiobuis de door een gloeidraad verhitte elektrode die de elektronen uitzendt
1-2 scheikunde + elektronica
- Het woord kathode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kathode" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kathode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be