• kas·ten

de kastenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kast
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord kaste
vervoeging van
kassen

kasten

  1. meervoud verleden tijd van kassen
    • Wij kasten. 
    • Jullie kasten. 
    • Zij kasten. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • kas·ten

kasten, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kaste


  • kas·ten
Naar frequentie > 50000

kasten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kaste


  • kas·ten

kasten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kaste


  • kas·ten

kasten

  1. opzettelijk, met opzet, expres, met voorbedachten rade