• kas·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kassen
kaste
gekast
zwak -t volledig

kassen

  1. inergatief (scheepvaart) elkaar door op het water te slaan nat spatten
    • Hou op met kassen! 

de kassenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kas
99 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be