• kan·ker·vor·mend
stellend
onverbogen kankervormend
verbogen kankervormende
partitief kankervormends

kankervormend

  1. (medisch) (van cellen, weefsel of periode) waarbinnen woekering ontstaat die tot gezwellen leidt
    • Tenslotte treedt de kankervormende of neoplasmafase in. [1]
    • Dit blijkt o. a. uit het optreden van sterkere verhoorning in de centrale deelen van epitheelstrengen, die door woekering van kankervormend verhoornend meerlagig epitheel ontstaan. [2]
  2. (medisch) leiden tot het ontstaan van gezwellen met woekerende cellen
    • Hiermee tonen de onderzoekers aan dat collageen type VII een belangrijke rol speelt in het kankervormend en uitzaaiend vermogen van huidcellen. [3]
    • Aleksej Mastsjan, een bekende Russische oncoloog, stelt dat het gebruik van melk afkomstig van koeien die zijn besmet met bruccellose (een kankervormende runderziekte) in de huidige vorm ongevaarlijk is voor de mens. [4]