kamperfoelie
- kam·per·foe·lie
- In de betekenis van ‘slingerstruik’ voor het eerst aangetroffen in 1567.[1]
- Aanpassing onder invloed van kamp en foelie aan Vroegnieuwnederlands caprifolie, leenwoord uit middeleeuws Latijn caprifolium, letterlijk ‘geitenblad’, gevormd uit klassiek Latijn caper (genitief caprī) ‘geitenbok’ en folium ‘blad’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kamperfoelie | kamperfoelies |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) (medisch) Lonicera
een geslacht van klimstruiken met sterk geurende, witte tot gele buis- of trechtervormige bloemen die 's nachts opengaan voor bestuiving door nachtvlinders
1. geslacht van klimstruiken (Lonicera)
- Het woord kamperfoelie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kamperfoelie" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] kamperfoelie in het Nederlands Soortenregister N
- [1] kamperfoelie op Wikidata
- ↑ "kamperfoelie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kamperfoelie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be